Een Amsterdamse Griek in de pruikentijd
Toen Diamandis Koraïs, 79 jaar oud, in 1829 een korte autobiografie schreef in Parijs, was hij een geleerde van internationale faam en ook de erkende intellectuele leider van de Griekse onafhankelijkheidsbeweging.
In zijn autobiografie haalt hij de herinnering op aan zijn jeugd in Smyrna, waar hij tegen 1770 met de predikant van het Nederlandse consulaat, Bernard Keun, in contact kwam. De Nederlander wilde Nieuw-Grieks leren, de Griek Latijn. Keun was niet de eerste de beste; hij was een ontwikkeld man met progressieve ideeën, die nog op zijn oude dag gekozen werd tot lid van de zeer verlichte Hollandse Academie in Haarlem.
De vader van Koraïs was koopman, al in 1747 deed hij zaken met Nederland. Tegen 1772 stak de oude Koraïs geld in het grote koopmanshuis Stathi Thomas & Co in Smyrna, en Diamandis werd door deze firma als hoofd voor een nieuwe vestiging naar Amsterdam gestuurd. Daar woonde hij van 1771 tot 1778. Koraïs zelf schrijft heel idealiserend over zijn verblijf in Amsterdam. Hij verfraait het verhaal van zijn koopmanscarrière; nadat ik een aantal documenten over de handelszaken van Koraïs in Nederland had ontdekt, heb ik daar elders het een en ander over rechtgezet.
Belangrijker voor de geschiedenis is dat Keun hem aanbevelingsbrieven had meegegeven voor Adriaan Buurt, de geleerde lievelingspredikant van het Amsterdamse patriciaat. Diens vrouw, Josina Carolina van Lynden, was adellijke feministe avant la lettre, die de deftige jongedochters onderwees in de logica. Ze publiceerde zelfs een korte handleiding voor dat vak. Buurts eigen catechesatie schijnt goeddeels uit wiskunde en natuurwetenschappen bestaan te hebben. Kortom: dit waren verlichte mensen, heel anders dan de geborneerde, half-mystieke, doctrinaire fanatici die onder de Grieken de theologie beoefenden. Koraïs, in zijn jonge jaren bepaald geen evenwichtig type, vereerde het echtpaar Buurt bovenmate en keerde zich radicaal af van de Griekse theologen.
Maar de jongeheer Koraïs was niet naar Amsterdam gekomen om er met beschaafde representanten van moderne denkwijzen te discussiëren. Hij moest er geld verdienen met de import van katoen en export van lakens en […] koloniale waren. Hij moest leven in de enge kring van een tiental Griekse immigranten die in Amsterdam zoveel mogelijk hun traditionele levensstijl volgden rond hun kerkje aan de Oudezijds Voorburgwal. De pappás die ze uit Griekenland hadden laten komen was maar halfgeletterd en zeker geen heilige. De Amsterdamse Grieken waren soms rijk (een van hen, Stefanos Isaïou, alias Etienne d'Isay, was op weg een van de rijkste Amsterdamse kooplieden te worden), maar nog allerminst geïntegreerd in de Amsterdamse samenleving. Ze waren fanatiek gehecht aan de gewoonten van thuis en bang voor het leven in de slechte wereldstad. Een van hen, Joannis Pringkos, alias Jan Brink, had intellectuele interesse, maar op een heel ouderwetse manier.
Twee Griekse tijdgenoten van Koraïs in Amsterdam hebben tamelijk uitvoerige herinneringen nagelaten over het leven in het Griekse 'ghetto'. Joannis Pringkos' aantekeningen zijn een getuigenis van verlangen van de thuis onder Turkse onderdrukking levende Grieken naar een eigen welvarende vrije staat zoals de Nederlandse.
De ander, Stamati Petro, was als klerk door Stathi Thomas met Koraïs meegestuurd. Hij ontpopte zich als een spion die in geheime brieven Stathi en vader Koraïs inlichtte over Diamandis' wandaden. De brieven werden later ontdekt en in 1891 uitgegeven. In 1976 verschenen ze in een fraaie nieuwe uitgave als Brieven uit Amsterdam. Deze brieven geven niet alleen een wat vertekend beeld van Koraïs, maar ook heel persoonlijke indrukken van de culturele botsing tussen de Griekse immigranten en de Nederlandse samenleving.
Stamati, een vrome boerenjongen van het eiland Patmos, en Diamandis, de rijke koopmanszoon uit de grote stad Smyrna, lagen elkaar niet. Koraïs, die altijd heel fraai heeft kunnen schelden, schrijft als volgt over hem in een brief aan een handelsrelatie:
'...Hij is een bigot stukje bijgeloof, een bekrompen mannetje, een gemene dwerg, in één woord, een "Albanees" van 't soort dat het een doodzonde vindt als je (God vergeve het me) een wind in de kerk laat, maar dat er niets op tegen heeft om tweedracht te zaaien in een huwelijk. Ik begreep wat voor eentje 't was al de eerste keer, toen we in 't schip waren en hij z'n weerzinwekkende poten ontblootte en zo vóór mij tegen de wand leunde...'
Stamati kon beter rekenen dan schrijven. Zijn klaagzangen - over zijn directe chef aan de baas in Smyrna schrijft hij zoals hij praat: een en al breedsprakige jeremiades. Voortdurend huilt hij of kan hij niet slapen van verdriet. De jongeheer Koraïs schijnt tegen de oudere Stamati tamelijk arrogant en vlegelachtig te zijn opgetreden. Bovendien was hij uiterst ontvankelijk voor invloeden van buiten. Hij kwam als vrome conservatieve Griek uit Smyrna en begon met bezwaren te maken tegen de eerste aarzelende aanpassingen van de Grieken aan de Nederlandse cultuur. Die periode duurde maar heel kort. Onder invloed van de Amsterdamse jeunesse dorée ging hij ook de mooie jongen spelen, en dat was een schok voor zijn landgenoten. Hij overtrad de normen van het ghetto door zich fatterig uit te dossen, naar de Waalse kerk te gaan en met Amsterdamse meisjes te vrijen. Hij liet zich ook inschrijven als poorter van de stad Amsterdam. Daarnaast vertelt Stamati nog indianenverhalen over stommiteiten die Koraïs als koopman beging, maar uit Nederlandse bronnen blijkt dat die verhalen sterk overdreven zijn.
Het schijnt in de woning aan de Oudezijds Voorburgwal 65 vaak een hel geweest te zijn met al het geruzie. Ik citeer hier wat uit de brieven van Stamati. Eerst over de levenswijze.
'In het begin wilde hij zijn kalotje niet afzetten, hij wilde zijn snor niet afscheren, maar nu gaat hij iedere dag naar de pruikemaker die dan een uur met hem bezig is. Wanneer iemand komt om met hem te praten, moet die eerst wachten tot hij zijn pruik op heeft, dan kunnen ze praten. Wanneer hij naar de Beurs moet, kleedt hij zich niet eerder aan dan half twaalf of zelfs half één; altijd heeft hij een spiegel, een schaar en een borstel onder handbereik, net als een ''yoe-fraoe" (de Nederlander zal in dit merkwaardige Griekse woord ons "juffrouw" herkennen)... Zijn hoed moet U zien, dat is iets voor 'n Franse comediant. De strikken van zijn schoenen draagt hij niet zoals andere kooplui, maar hij aapt z'n klerk na die ze dwars op de voet heeft...'
'... Zijn pa laat hij met zijn brieven geloven dat zoonlief in Holland heilig geworden is, maar die weet niet dat er twee of zelfs drie weken voorbijgaan dat hij niet in de kerk komt, en als hij gaat komt hij aan het einde van de liturgie binnen...'
'... Eerst zei hij dat het een zonde was voor Christenen om schilderijen met afbeeldingen van vrouwen in huis te hebben, en nu is hij naar een veiling gegaan, kocht er zelf en hing ze in de "seïkamara" (zijkamer).'
Erger wordt het nog wanneer Koraïs verliefd wordt op de dochter van de buurman die tevens hun huisbaas is. Deze buurman, Pierre Geraud, is een koopman uit Perpignan die in geleerde kringen verkeert.
'... Wat z'n liefde tot de dochter van de huisbaas betreft, dat gaat nog steeds door en dat wordt ook nog erger. Ik heb U al geschreven dat hij haar in huis laat en dan sluiten ze zich op in de kamer en daar blijven ze een hele tijd. Hetzelfde gebeurt als hij bij haar thuis komt. De ouders van het meisje laten ze dan alleen in één kamer...'
Na korte tijd sterft het arme meisje. Koraïs is ontroostbaar, maar Stamati meesmuilt:
'.. .Ik schreef U al over zijn liefde dat ze ziek was. Nu is ze gestorven en in plaats dat meneer blij is huilt hij onophoudelijk. God heeft medelijden gehad, zowel met hem als met de ouders van het meisje: hij wilde met haar trouwen en ik laat U denken wat voor kwaad daaruit voortgekomen zou zijn...'
Een wat Victoriaanse biograaf van Koraïs heeft zich verheugd met Stamati: Koraïs zou voor Griekenland verloren zijn door een gemengd huwelijk. Maar het schijnt de arme Koraïs erg aangeslagen te hebben. Hoewel hij als aantrekkelijk man nog vele galante avonturen gehad heeft, is het nooit meer tot trouwplannen gekomen.
Niet minder zorgen had Stamati over de relatie van Korals met Buurt: '... Hier is hij dikke vrienden met een zekere dominee Buurt. Die leert hem wiskunde en iedere woensdag gaat hij daarheen om elf uur of half twaalf (de tijd dat een ordentelijk koopman op de beurs stond). Sinds hij met hem omgaat interesseert hij zich niet meer voor de kerk. Ik heb zelfs gehoord dat de vrouw van de dominee hem met een familielid van haar wil laten trouwen. Daarvan ben ik niet zeker, ik hoorde het pas een paar dagen geleden. Vaak gaat hij met de dominee wandelen en hij neemt dan de sleutel van het kantoor mee. Als iemand komt om wat koopwaar te bekijken moet ik zeggen dat hij morgen terugkomt. Vorige week kwam de dominee en nam hem mee om een kabinet te gaan bekijken dat te koop was en hij kocht ook nog een skelet. Hij zag dat de dominee allerlei curiositeiten heeft en hij schijnt zelf ook een curiositeitenkabinet te willen inrichten. Hij heeft zijn hoofd niet bij de zaken...'
`Voor dominee Buurt heeft hij meer verering dan voor de H. Joannes Chrysostomos en naar wat ik zie ben ik bang dat hij hem van zijn geloof laat afvallen. Ik heb gehoord dat ze hem gezegd hebben dat hij zou moeten trouwen; als hij 't meisje neemt dat zij willen, dan moet hij protestant worden!...'
De stijl van Stamati's brieven is heel levendig maar de sfeer erachter is muf. Eerst geld verdienen, dan naar de kerk, kijk uit voor de slechte stad en 'kijk uit voor de Hollanders, want die zijn niet te vertrouwen'.
Stamati is verre van gelukkig met Koraïs' intellectuele bezigheden. Als enige Griekse koopman van zijn tijd schrijft Koraïs prachtig semi-klassiek Grieks en hij is heel kritisch over zijn minder schoon schrijvende broeders. Stamati is het daar niet mee eens:
'Hij wil dat alle commissionairs geleerden zijn en dat ze zonder fouten schrijven. Wanneer hij brieven krijgt van relaties hoor je niets dan gepraat dat ze ongeletterden of ignoramussen of boerenknuppels zijn. Hij doet net of hij niet daar (in Smyrna) geboren is en alsof de handel een Academie is. De koopman kijkt niet of iets goed of verkeerd gespeld is, maar hij let op z'n winst en de rest kan hem niets schelen.'
Met de handel van Koraïs liep het ten slotte slecht af, hoewel niet zo slecht als sommige van zijn vijanden later beweerden. De afloop was trouwens minstens evenzeer te wijten aan de operaties van Stathi Thomas. Zijn laatste jaren in Amsterdam was Koraïs heel arm. Hij verliet Nederland in miserabele toestand in 1778. Na wat omzwervingen kwam hij in Montpellier terecht waar hij in de medicijnen promoveerde op een proefschrift over Hippocrates. In 1788 ging hij naar Parijs en leefde daar wat van de hand in de tand met het maken van edities van klassieke teksten en vertalingen.
Tijdens de Franse revolutie groeit zijn politieke interesse. Hij wil dat Griekenland vrij wordt van het Turkse juk. De Griekse kerk heeft de idealen van de Franse revolutie veroordeeld in een Vaderlijke Leerrede en hij valt die veroordeling aan in een pamflet, de Broederlijke Leerrede. Dit pamflet dat op bijbelplaatsen en klassieke auteurs, niet op Griekse kerkvaders gebaseerd is, ademt de sfeer van het Nederlandse milieu waar hij zoveel geleerd heeft. Enkele jaren later volgen de Oorlogstrompet, een duidelijke aansporing tot bevrijding der Grieken, en een Griekse versie van de Marseillaise. Het Europese publiek licht hij in over de manier waarop de Grieken hun plaats in de Europese beschaving hernemen in een Frans pamflet.
In opdracht van Napoleon hielp hij bij het maken van uitgaven van klassieke auteurs, maar hij hield afstand van deze tiran en weigerde een baantje als censor. Steeds meer houdt hij zich bezig met het hervormen van de Griekse taal: het klassieke Grieks moet de basis zijn, maar elementen uit de volkstaal worden opgenomen. Hij voert een levendige briefwisseling met filologen en andere geleerden en ook met geïnteresseerde Grieken. Buitenlanders probeert hij voor de Griekse taal te interesseren, ik noem hier slechts de grote Nederlandse wiskundige Van Swinden.
Toen in 1821 tenslotte de Grieken tegen de Turken in opstand kwamen steunde hij de Griekse zaak in woord en geschrift, maar hij was inmiddels een oude man en hij kon niet meer actief deelnemen. Hij stierf in 1833 in Parijs, 84 jaar oud.
De kern van Koraïs' ideologie was de ontwikkeling van de nationale taal, maar dat niet op de romantische manier waarop vele tijdgenoten de herleving van allerlei Slavische talen nastreefden. Voor hem is het herstel van de Griekse taal nodig om Griekenland weer aansluiting met het Westen te geven; de bombastische literaire stijl die door de Griekse intellectuelen gehanteerd werd is voor hem de taal van de onderdrukking door Turkse Oosterlingen. Wanneer de Griekse taal weer verbonden is met het klassieke Grieks, dan komen de Grieken uit het ghetto en kan het streven naar Griekse onafhankelijkheid in Europa gerespecteerd worden.
Zijn radicale afwijzing van het Byzantijnse verleden en zijn naar een tamelijk vrijzinnig protestantisme neigende godsdienstige opvattingen met een duidelijke voorkeur voor ethiek boven dogmatiek, wijzen nog steeds naar de invloed van klassiek geschoolde Nederlandse predikanten met verlichte ideeën. Hij heeft zelf enige malen heel nadrukkelijk op de rol van zijn Nederlandse leermeesters bij zijn vorming gewezen. Heel kort en krachtig in een brief uit 1786:
'... Tweede weldaad van God in mijn leven: dat ik een zo menslievend persoon als de dominee (Keun) ken, die mij al de middelen heeft verschaft om mijn onwetendheid op te heffen. Derde weldaad: de reis naar Holland, waar ik wijze mensen kende, waar ik de ballast van de minne grammatici afwierp en begon de Griekse schrijvers te bestuderen op een heel andere manier.'
Ben Slot (De Tweede Ronde [Grieks nummer], zomer 1983, 79-84)