De brommersituatie

Ruard Wallis de Vries | Foto’s: auteur

brommer

Christos was de grote ritselaar van het eiland. Groot, sterk en veel vertrouwen inboezemend. Prettige kop ook – de broer van Tom Hanks, zeg maar. Of je nou een yucca-boompje wilde kopen of een nieuw dak op je huis wilde zetten, Christos wist raad. Hij heette eigenlijk Kris en kwam uit de Kempen. Jaren geleden was hij hier aangespoeld, vond werk in een beach bar en was al snel een onmisbare factor in het expat island life. Christos sloeg een struise Finse blonde aan de haak, en woonde comfortabel – in haar huis. Peuk in de mond, frappé in een bakje boven het dashboard, en de Daihatsu pick-up die zich elk straatje in kon wurmen. Christos was al lang geleden opgehouden Kris te zijn.

Dus toen ik zo’n 10 jaar terug naar een brommertje zocht wist ik bij wie ik moest zijn. En ja hoor, Christos had er eentje in de aanbieding. Een exemplaar dat hij me al eens had uitgeleend omdat ik wel erg begon te zeuren over het keukenblok dat hij ruim 3 maanden geleden in mijn huis had moeten installeren. Het was een Yamaha Townmate uit 1976 – een onverwoestbaar brok staal en stoere machinerie, dat ook na 40 jaar nog hele delen van het Griekse straatbeeld domineert, en waarvoor de meeste brommerreparateurs op het eiland genoeg reserve-onderdelen in voorraad hielden. Drie versnellingen, te bedienen met wat snel linkervoetenwerk, en de traprem rechtsvoor, versterkt met een handrem, eveneens op rechts. Een kromme handle linksachter waar je de voet eerst losjes opzet, waarna je een snelle trapbeweging maakt om de motor op te starten. Het ding reed als een droom, prettig kuchend en tuffend, geen helling te steil. Misschien ook omdat Christos de motor had opgevoerd tot een hoogte waarvoor mijn brommerrijbewijs in het geheel niet bedoeld was.

Christos dronk, en niet zo’n beetje ook. Kwam ’s ochtends zijn nest niet uit. Betaalde zijn werklui slecht. Zelfs die beleefde, hardwerkende vluchtelingen uit Afghanistan hadden geklaagd. En die hadden wel een halve berg afgegraven voor Christos. Het punt was: Als hij werkte, was hij top. Hij had wat de Grieken ‘het derde oog’ noemen, to trito mati. Dingen ziend die anderen niet zien, in combinatie met een improvisatievermogen waarmee hij het noodlot dat hij over zichzelf afriep toch altijd net ver genoeg op afstand wist te houden.

Tegenover mij bleef Christos behulpzaam. Als ik zonder benzine kwam te zitten, wat geregeld gebeurde omdat de naald van de benzinemeter onveranderd op vol stond, vond ik dat het mijn goed recht was hem op te bellen om me te komen redden. Hup, de brommer in de Daihatsu laadbak, en een paar biertjes op de goede afloop.

Tot ik op een dag terugkwam op het eiland en mijn brommer niet kon vinden. Hij was weg. Gestolen, blijkbaar. Meteen belde ik Christos. Ik had hem een tijdje niet gezien. Hij klonk dronken. Ruim voor de lunchtijd. ‘Ik zaw ewnaaw uit… uitkijwke’, zei hij. Zijn vriendin was minder makkelijk: ‘Straks wordt de dief aangehouden en ontdekken ze dat het mijn brommer is!’ Dat was een detail dat we hadden laten lopen: de brommer stond officieel nog altijd op haar naam.

Nog dezelfde week vond ik mijn brommer terug. Geparkeerd voor de supermarkt, op een paar honderd meter van mijn huis.

Lees verder in Lychnari 16/2 pp. 18 e.v.