Eindstation

Inge Manousakis

knekelhuis

Vroeg of laat wordt bijna iedere Griek ermee geconfronteerd. Met de ektafí, de opgraving, van zijn overleden dierbaren. Exact drie jaar na de dag van begrafenis worden hun stoffelijke resten weer uit de grond gehaald en naar een ossuarium gebracht. Een kerkelijke traditie die ver terug gaat in de tijd, maar waar Grieken tegenwoordig steeds vaker moeite mee hebben.

Een schoen en een sok, waar een bruin bot uitsteekt. Dat is wat Yeoryia zich herinnert van de ektafí van haar opa. ‘Ik was nog klein, maar ik zie het nog zo voor me. Wij – de kleinkinderen – stonden op gepaste afstand te kijken, nieuwsgierig maar ook bang voor wat we zouden aantreffen. De hitte, de geur, de aanblik. We waren door de grafdelvers erop voorbereid dat het allemaal best onaangenaam kon zijn, maar dat viel gelukkig mee. Ik zag alleen die schoen en die sok en mijn oma die de botten vasthield en dacht toen verbaasd ‘is dat nu mijn opa?’. Het is de enige ektafí die Yeoryía tot nu toe heeft meegemaakt, maar binnenkort zal ze weer naar de begraafplaats moeten. Ditmaal voor het graf van haar oma, die drie jaar geleden is overleden. Ze ziet er niet tegenop, integendeel zelfs. Ze vindt het een moment van bezinning. ‘Het hoort bij ons geloof. Wij zien de begrafenis als iets heiligs, maar ook als iets tijdelijks. We zijn opgegroeid met het idee dat we op een dag weer op het kerkhof zullen staan om het gebeente van onze dierbaren in ontvangst te nemen. De tweede begrafenis, noemen wij dat. Het afscheid is dan definitief en het rouwproces wordt afgesloten. Je ziet immers dat jouw opa of oma er niet meer is en wordt geconfronteerd met de vergankelijkheid van het leven.’

Circus

Herbegraven is in veel culturen en religies gebruikelijk. Volgens de Grieks-orthodoxe kerk is het lichaam van een gelovige ‘een tempel van God’ die in gewijde grond begraven moet worden om wederopstanding mogelijk te maken. Maar omdat die grond in Griekenland weerbarstig en schaars is, heeft men lang geleden de gewoonte ontwikkeld om de overledenen na jaren weer op te graven en het gat opnieuw te gebruiken. De vijf grootste botten – de schedel, twee armbotten en twee beenbotten – worden door de familie opgehaald, in wijn gewassen, geparfumeerd en in een metalen kistje in het dichtstbijzijnde osteofylákio (ossuarium) bijgezet om plaats te maken voor nieuw gestorvenen. Een ‘luguber overblijfsel uit de Middeleeuwen’, vindt Stelios. Zijn moeder is net overleden. ‘We hebben haar begraven, maar of ik ook bij haar ektafí er zal zijn, dat betwijfel ik.’ Stelios is er nuchter onder. Net als de meeste Grieken, denkt hij zelf. ‘Kijk, niemand dwingt jou om dat te doen. Mijn zus bijvoorbeeld staat daar heel anders in, zij hecht meer waarde aan rituelen dan ik. Van mij mogen we die fase overslaan.’ Hij vindt dit hele ‘circus’ rond de dood sowieso uit de tijd en een tikkeltje te commercieel. ‘Het is goed verdienen in die sector. Je betaalt flink voor een uitvaart, met een kist, een duur graf, een steen en een papás die de parastás of nekrósimi akolouthía (rouwdienst) leidt en die ondanks zijn salaris ook nog om een bijdrage durft te vragen. Vervolgens willen ze na drie jaar hetzelfde gat hergebruiken en moet de dode alsnog verhuizen naar een nieuw onderkomen waar de familie ook voor moet betalen. Je doet het allemaal omdat het zo hoort, maar toch. We zijn niet arm, maar mijn lieve moeder is het derde familielid dat dit jaar is overleden en mijn zus en ik zijn de enige nabestaanden. Het verdriet is groot, maar ergens is er een grens. De ektafí is voor mij zo’n grens’.

Lees verder in Lychnari 16/2 pp. 8 e.v.