Het is Kerst, daar komen de Kalikántzari!

Nina Hemelijk-Fotiadou

kerst

Een vergiet achter de voordeur, een oude leren schoen in de open haard of de onderkaak van een varken in de schoorsteenmantel en heel veel wierook. Hiermee probeerden de Grieken eeuwenlang de mysterieuze duivels, Kalikántzari genaamd, die op kerstavond tevoorschijn kwamen, buiten de deur te houden.

Etenswaren werden zorgvuldig opgeborgen in hermetisch afgesloten kasten, want als een Kalikántzaros ook maar iets zou vinden, dan zou hij het verslinden. En wat hij niet verslond zou hij besmeuren door eroverheen te plassen of het kapot te maken. En o wee wanneer men zich na zonsondergang buiten de deur waagde! Gelukkig is het geloof in de kwaadaardige Kalikántzari al meer dan een eeuw geleden uitgestorven. Maar tot dan speelden ze een belangrijke rol in het geestelijk leven van het Griekse volk. 

Lelijk en kwaadaardig

Mooi waren ze niet. Ook al had iedere streek zo zijn eigen ideeën over hun uiterlijk, over één ding waren ze het eens: Kalikántzari waren oerlelijke, afschrikwekkende, half menselijke, half dierlijke wezens. Hun uiteenlopende beschrijvingen met borstelige, zwarte vacht, puntige tanden, rode ogen, ezels- of geitenoren, lange rode tong, hoeven of soms complete geiten- of ezelspoten en lange, oerscherpe nagels, geven inderdaad de indruk dat het weinig aantrekkelijke figuren waren. Daarnaast hadden ze bijna allemaal wel een lichamelijke afwijking. Ze waren kreupel, krom of hadden maar één oog. Dit, samen met hun hysterische gegil en gelach en hun absurde gedrag, maakten hen tot de schrik van het volk.

Maar liefst twaalf dagen moesten de Grieken op hun hoede zijn voor deze duivelse invloeden, en wel vanaf Jezus’ geboorte op 25 december tot de vooravond van Theofania (de herdenking van Jezus’ doop) op 6 januari.

Gedurende de dag hielden ze zich verscholen op donkere, vochtige plekken zoals onder molens en in grotten en ze kwamen tevoorschijn zodra de zon onder was. Terwijl ze zich over het algemeen voedden met wormen, slangen, kikkers en schildpadden, ging hun voorkeur toch uit naar wat de Griekse huisvrouwen voor de feestdagen aan het bereiden waren. Op allerlei manieren probeerden ze zich toegang tot het huis te verschaffen, zelfs door de schoorsteen of door een sleutelgat. En als de lenige Kalikántzari binnen waren, deden ze zich te goed aan al het lekkers, waarbij ze ook de wijn niet lieten staan. Door hun kwaadaardige karakter konden ze niet nalaten om voor hun vertrek het huis overhoop te halen, meubels te vernielen, de resterende etenswaren te bevuilen, de wijn weg te gooien en de bewoners van het huis ernstig toe te takelen of zelfs halfdood door angst of geweld achter te laten.

En dan hadden ze het ook nog voorzien op ongedoopte baby’s. Dit was de gelegenheid voor de Kalikántzari om nieuwe zieltjes aan hun gezelschap toe te voegen. Elke baby die in deze periode geboren werd, moest zo snel mogelijk worden gedoopt. Als dat niet lukte, dan werd er een kruis op het voorhoofd van de baby getekend en werd hij met knoflookstrengen aan zijn moeder vastgebonden, omdat de Kalikántzari knoflookgeur verafschuwden. Ook werd gedacht dat baby’s die in deze periode van twaalf dagen geboren werden sowieso Kalikántzari zouden worden, als straf voor hun moeders die op een dag, gewijd aan de Maagd Maria (Maria Boodschap, 25 maart), de liefde hadden bedreven. Ook dat was een reden om het kindje zo snel mogelijk te dopen of zelfs – waarschijnlijk een voorchristelijk gebruik – zijn teennagels uit te trekken of te verschroeien om te voorkomen dat er lange, scherpe nagels of hoeven aan zouden groeien.

Lees verder in Lychnari 12/5, pag. 18 e.v.